In een aantal opeenvolgende berichten komt hier het verhaal voorbij van Evert Meijs, oud-jongenskoorlid en tevens één van de oudleden die leider is geweest van Cantasona. Hij schreef deze kroniek toen hij 50 werd.
Dit is deel 1 van zijn geschreven herinneringen: Het begin.

Hoe het eigenlijk begonnen is, kan ik me niet meer herinneren. Ik denk dat iemand van het kerkkoor van de H.-Hartparochie (bij nader inzien Martien Habraken) in de tweede klas van de St.-Aloysiusschool in de klas het lidmaatschap van een zangkoor kwam promoten. Het moet 1960 geweest zijn.

Ik heb zo het idee dat er werd verteld over zingen in de kerk, over avondrepetities, maar zeker ook over zondagsreisjes, koorkampen en de jaarlijkse reis naar het graf van Willibrord in Echternach, Luxemburg.

In die tweede klas -van meester v.d. Laak- waren wellicht meer jongens bij wie de belangstelling was opgewekt om naar het koor te gaan.

Scherp is het beeld niet meer zó, maar op zaterdagmiddag herinner ik me, waren enkele klaslokalen van ‘de boerenschool’ bezet door groepen jongens die les kregen. Muziekles van Martien Habraken. En Piet Bloem leerde sommige oudere jongens iets méér dan alleen maar ademhalingsoefeningen en zo. Wát dat was, begreep ik nooit zo goed, maar het leek wat meer elitair, wat losser.

In elk geval was het een openbaring voor me, toen ik op een zondag in de hoogmis van half elf (mijn vader en ik zaten vaak in het achterste gedeelte van het rechter middenschip van de H.-Hartkerk) ontwaarde dat diezelfde Martien Habraken in toog en superplie het volk dirigeerde. Tussen twee dikke pilaren op het priesterkoor stonden ’n stuk of twintig koorzangertjes, óók in toog en superplie.

Ik ging vanaf dát moment de relatie ’n beetje beter snappen tussen die zanglessen in de Aloysiusschool en de hoogmissen in de kerk.

De ervaringen die ik bij dat koor zou gaan meemaken zouden een geweldige stempel gaan drukken op mijn verdere leven.

Deel 2 gaat over: “Aftekenen”