In een aantal opeenvolgende berichten komt hier het verhaal voorbij van Evert Meijs, oud-jongenskoorlid en tevens één van de oudleden die leider is geweest van Cantasona. Hij schreef deze kroniek toen hij 50 werd.
Deel 1 van zijn geschreven herinneringen ging over: Het begin.
In dit deel komt het Aftekenen van de kaarten tijdens de opleiding aan bod.

De hele kooropleiding van de zaterdagmiddag stond in het teken van het behalen van parafen die je kon verkrijgen voor verschillende oefeningen, wetenswaardigheden of muziekstukken. Het betrof bijvoorbeeld de indeling van de h. mis. Kende je die van buiten, dan kon je dat op een speciale kaart laten aftekenen. Er werd dan een datum bijgezet en een paraaf van de opleider, en zodra de kaart vol was, kwam er een heuse handtekening onder te staan. De kaart was dan vol, en je werd bevorderd tot de volgende categorie.
Als ik het wel heb, werd begonnen met de grijze kaart voor aspiranten, dan de groene voor ‘lid’, daarna de rode voor ‘schola’ en de gele was facultatief, dan was je ‘cantor’. Het geheel was vooral geschoeid op de latijnse liturgie: gregoriaanse gezangen stonden veelvuldig op die kaarten. Het was dan de kunst om zo’n gregoriaans gezang (bijvoorbeeld het ‘Veni Creator’) foutloos, met de juiste accenten, met de goede ademhaling en de correcte latijnse uitspraak te kunnen zingen. Je kon daarvoor heel vaak oefenen, en Martien Habraken of Piet Bloem bepaalden dan of je ‘op’ mocht, om te laten horen of je aan de gestelde eisen voldeed.
Later werd een willekeurig stuk uit het kleine liedboek -Kyriale genaamd- of uit het dikke boek – Graduale genaamd- voor je gelegd, en werd je geacht op het eerste gezicht -prima vista- te kunnen zingen wat er stond.